Steigers van verdriet
Het begon allemaal zo mooi. Marcel Jansen had eindelijk zijn eigen steigerbouwbedrijf opgericht, vol dromen van succes en onafhankelijkheid. Maar dromen hebben een vervelende eigenschap: ze kunnen veranderen in nachtmerries voordat je het weet.
In november 2021 belde hij vol enthousiasme met Bere Steigerverhuur. Hij had materiaal nodig, veel materiaal. De dame aan de telefoon was vriendelijk, de prijzen schenen redelijk. Maandenlang werden er steigers geleverd, maandenlang groeide zijn bedrijf. En maandenlang stapelden de onbetaalde facturen zich op.
Want zoals dat gaat in het ondernemersleven: de klanten betalen later dan verwacht, de kosten komen eerder dan gewenst. Hendrik betaalde wat hij kon - driehonderd euro hier en daar - maar de rest? Die bleef liggen als tijdbommen in zijn administratie.
Tot de aanmaningen kwamen. Drie stuks in juni 2023, als een drumroffel van naderend onheil. Het bedrag dat er stond maakte hem duizelig: meer dan drieduizend euro aan openstaande hoofdsom. Maar toen Bere Steigerverhuur naar de rechter stapte, werd het bedrag ineens veel hoger. Achttienduizend euro, leek het wel!
De kantonrechter in Zaanstad had geen medelijden. Hij keek naar de papieren, zag dat Hendrik geen verweer had gevoerd, en wees de volledige vordering toe: 8.564 euro. Een bedrag dat Hendriks toekomst kon verwoesten.
Maar soms, heel soms, krijgt David nog een kans tegen Goliath. In hoger beroep vond Hendrik eindelijk zijn stem. Hij wees de rechters op de tegenstrijdigheid: hoe kon er meer dan acht duizend euro verschuldigd zijn als de aanmaningen maar iets meer dan drie duizend vermeldden?
Het Gerechtshof Amsterdam luisterde. En oordeelde dat Bere Steigerverhuur hun vordering inderdaad niet goed had onderbouwd. Het bedrag werd meer dan gehalveerd: van ruim acht duizend naar nog geen drieëneenhalf duizend euro. Voor Hendrik voelde het als een overwinning, al had hij liever helemaal niets betaald.
Zo leert het leven ons dat zwijgen in de rechtszaal goud kost, maar spreken soms nog duurder uitpakt. Want had Hendrik meteen zijn mond opengedaan, dan was er misschien helemaal geen hoger beroep nodig geweest.
Toelichting:
Deze zaak illustreert perfect waarom het zo belangrijk is om in eerste aanleg verweer te voeren. Bere Steigerverhuur had een vordering ingediend van €8.564,40, bestaande uit materiaalkosten, incassokosten en rente. Omdat appellant geen inhoudelijk verweer voerde, wees de kantonrechter de volledige vordering toe zonder de onderbouwing kritisch te beoordelen.
In hoger beroep toonde appellant aan dat de aanmaningen van Bere Steigerverhuur zelf een veel lager bedrag vermeldden: slechts €3.173,70 aan openstaande hoofdsom per 8 juni 2023. Na aftrek van de reeds betaalde €300,- resteerde dus €2.873,70. Het hof oordeelde dat Bere Steigerverhuur hun vordering boven dit bedrag onvoldoende had onderbouwd.
Het hof paste ook de buitengerechtelijke incassokosten aan volgens de Staffel Buitengerechtelijke Incassokosten, wat resulteerde in €442,37 in plaats van de oorspronkelijk gevorderde €786,40. Het eindresultaat: een veroordeling tot €3.316,07 in plaats van €8.564,40.
Interessant is de kostenveroordeling: hoewel appellant grotendeels gelijk kreeg, werd hij toch veroordeeld in de proceskosten van hoger beroep (zij het op nihil begroot). Het hof motiveerde dit door te stellen dat het hoger beroep niet nodig was geweest indien appellant in eerste aanleg adequaat verweer had gevoerd.
Procedure:Gerechtshof Amsterdam, 22 juli 2025, zaaknummer 200.351.179/01. Het hof vernietigde gedeeltelijk het vonnis van de kantonrechter Noord-Holland (locatie Zaanstad) van 17 oktober 2024 en veroordeelde appellant tot betaling van een aanzienlijk lager bedrag dan oorspronkelijk gevorderd.